Download de gratis Ciao tutti app voor nog meer tips

Het huwelijksportret – van Florence naar Ferrara

Een heerlijke boekentip voor deze herfst: Het huwelijksportret van Maggie O’Farrell. Het verhaal neemt je mee naar het Florence van halverwege de zestiende eeuw.

Lucrezia, de derde dochter van groothertog Cosimo I De’ Medici, leidt er een prettig bestaan. Ze is vrij om zich te vergapen aan de aanwezige schatten en de machinaties van de macht te observeren, maar bovenal: zich te wijden aan haar artistieke ambities.

Lucrezia De’ Medici | Agnolo Bronzino (1560)
Galleria degli Uffizi – Florence

Een bijzondere bruiloft

Dan sterft haar oudere zus, aan de vooravond van haar huwelijk met Alfonso II D’Este, de machthebber in Ferrara. Plots komt Lucrezia in het middelpunt te staan: de hertog aarzelt niet om dan maar om haar hand te vragen en Lucrezia’s vader accepteert het verzoek zonder blikken of blozen.

Lucrezia, nauwelijks kind af, moet nu haar weg vinden aan een verdeeld hof, waar de gebruiken ondoorzichtig zijn en haar komst geen onverdeelde vreugde brengt.

Het raadselachtigst is haar nieuwe echtgenoot zelf. Is hij de speelse aristocraat die hij leek voor hun huwelijk, een estheet die zich het liefst onder kunstenaars begeeft of de genadeloze machthebber voor wie zelfs zijn imposante zussen lijken te beven?

Lucrezia De’ Medici | Alessandro Allori (ca. 1560)
The North Carolina Museum of Art – Raleigh

Een erfgenaam voor Ferrara

Terwijl Lucrezia, gehuld in knellende gewaden, eindeloos poseert voor een portret dat de komende eeuwen moet trotseren, wordt glashelder dat ze voor het hof maar één taak heeft: het produceren van een erfgenaam die de Ferrara-dynastie kan schragen. Tot ze die missie heeft volbracht, is haar toekomst onzeker, hoe nobel haar afkomst ook is.

Een fragment uit Het huwelijksportret

‘Lucrezia neemt plaats aan de lange eettafel die is gewreven tot een waterglans en gedekt met schalen, omgekeerde bekers, een gevlochten krans van dennentakken. Haar echtgenoot gaat zitten, niet zoals gebruikelijk aan het andere uiteinde, maar naast haar, zo dichtbij dat ze haar hoofd op zijn schouder kan laten rusten, mocht ze dat willen; hij vouwt zijn servet open, legt een mes recht en zet de kandelaar dichterbij, en dan wordt het haar met een vreemde helderheid duidelijk, alsof er gekleurd glas voor haar ogen wordt gehouden of er misschien voor wordt verwijderd, dat hij van zins is haar om te brengen.

Ze is zestien, nog geen vol jaar getrouwd. Ze hebben het merendeel van de dag gereisd, gebruikgemaakt van het weinige daglicht dat het seizoen te bieden heeft, ze zijn bij het ochtendgloren te paard vertrokken uit Ferrara, op weg naar wat hij een jachthuis noemde, ver in het noordwesten van het hertogdom.

Maar dit is geen jachthuis, had Lucrezia willen zeggen toen ze hun bestemming naderden: een bouwwerk met hoge muren van donkere steen, aan de ene zijde geflankeerd door ondoordringbaar bos en aan de andere zijde door een kronkelende bocht van de rivier de Po. Ze zou zich het liefst in haar zadel naar hem hebben toegewend en hebben gevraagd: waarom breng je me hiernaartoe?

Ze zweeg echter, volgde hem op haar merrie toen hij haar voorging over het pad, onder druipende bomen door, over de gebogen brug en naar de binnenplaats van het vreemde, gefortificeerde, stervormige gebouw dat haar, zelfs toen al, merkwaardig onbewoond voorkwam.

De paarden zijn weggeleid, ze heeft haar doorweekte mantel en kapje afgedaan terwijl hij naar haar keek, met zijn rug naar het oplaaiende vuur in de haard gekeerd, en nu gebaart hij naar de plattelandsbedienden in de duistere hoeken van de zaal dat ze verder mogen komen om het eten op te dienen, het brood te snijden, wijn in hun bekers te schenken, en dan denkt ze plotseling aan wat haar schoonzus haar heeft toegefluisterd: Jij zult de schuld krijgen.

Lucrezia omklemt de rand van haar bord. De zekerheid dat hij haar dood voorheeft is als een aanwezigheid naast haar, als een roofvogel met donker verenkleed die is neergestreken op de armleuning van haar stoel.

Dat is de reden voor hun plotselinge reis naar zo’n woest en eenzaam oord. Hij heeft haar hier mee naartoe genomen, naar deze stenen vesting, om haar te vermoorden.

De verbijstering rukt haar uit haar lichaam omhoog en ze schiet bijna in de lach; ze zweeft vlak onder het gewelfde plafond en kijkt neer op zichzelf en hem zoals ze aan de tafel zitten, soep eten en gezouten brood in hun mond steken.

Ze ziet dat hij zich naar haar toe buigt, zijn hand op de blote huid van haar pols laat rusten en iets vertelt; ze ziet dat ze naar hem knikt, het eten doorslikt, een paar dingen zegt over hun reis hierheen en het interessante landschap waar ze onderweg doorheen zijn gekomen, alsof er niets mis is tussen hen, alsof dit een gewoon avondmaal is waarna ze zich te bed zullen begeven.

In werkelijkheid, denkt ze, nog steeds zwevend onder de koude, klamme stenen van het plafond, was het een saaie rit vanaf het hof, door barre, bevroren velden, de lucht zo zwaar dat deze leek neer te zijgen op de toppen van de kale bomen. Haar echtgenoot bepaalde het tempo op een draf, mijl na mijl op en neer voortschokken in het zadel, haar rug beurs, haar benen geschaafd door de natte kousen.

Zelfs in de met eekhoornbont gevoerde handschoenen waren haar vingers, waarmee ze de teugels omklemde, stijf van de kou, en de manen van het paard waren algauw bedekt met ijs. Haar echtgenoot reed voorop, gevolgd door twee lijfwachten.

Toen de stad overging in het land had Lucrezia haar paard de sporen willen geven, met haar hielen tegen de flanken willen drukken en willen voelen dat de hoeven over de stenen en de aarde vlogen, in volle vaart over het vlakke land in het dal, maar ze wist dat het haar niet was toegestaan, dat haar plaats achter hem was, of naast hem indien daartoe genood, nooit voorop, en dus ging het verder in draf.

Aan tafel, naast de man van wie ze nu vermoedt dat hij haar gaat doden, wenst ze dat ze het had gedaan, dat ze haar merrie had aangespoord tot een galop. Ze wenst dat ze hem voorbij was gesneld, joelend van verboden vreugde, met wapperende haren en mantel, hoeven die kluiten aarde opwierpen.

Ze wenst dat ze haar paard met de leidsels naar de heuvels in de verte had gestuurd, waar ze kon verdwijnen tussen rotskloven en pieken zodat hij haar nooit zou kunnen vinden.’

Lees verder in

Het huwelijksportret | Maggie O’Farrell | vertaald door Lidwien Biekmann & Tjadine Stheeman | ISBN 9789038812281 | € 25,99 | uitgeverij Nijgh & Van Ditmar | bestel Het huwelijksportret bij je lokale boekhandel of via deze link bij bol.com

Ontdek onze digitale reisgidsen voor nóg meer tips

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *