‘Beperkte groei praktijkgericht onderzoek ligt aan beleidsluiheid’ 

Interview | door Michiel Bakker
15 november 2022 | De groei van het praktijkgericht onderzoek zou harder mogen gaan, vinden Alex Verkade (Regieorgaan SIA) en Barend van der Meulen (CHEPS, Universiteit Twente). Verkade verwacht dat de extra investeringen van dit kabinet hun vruchten zullen afwerpen. Van der Meulen hekelt het gebrek aan visie op de positie van het praktijkgericht onderzoek. “We hebben een veel serieuzere visie dan het hagelslagbeleid van de huidige minister nodig", zegt hij.
Alex Verkade en Barend van der Meulen.

Het praktijkgericht onderzoek groeit en belooft nog verder te groeien, maar waarheen? Wanneer is het genoeg? In dit derde artikel uit een driedelige reeks over de stand van het praktijkgericht onderzoek stelt Alex Verkade (Regieorgaan SIA) dat praktijkgericht onderzoek sneller mag groeien. Barend van der Meulen (directeur CHEPS, Universiteit Twente) betoogt daarnaast dat het in Nederland ontbreekt aan een doorwrochte visie op de positie van het praktijkgericht onderzoek binnen het kennis- en innovatiesysteem. Daardoor leggen hogescholen het ten onrechte af tegen universiteiten, zegt hij. 

Praktijkgericht onderzoek onvoorstelbaar ver gekomen 

In de twintig jaar dat het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen bestaat is men onvoorstelbaar ver gekomen, vindt Verkade. Het praktijkgericht onderzoek raakt steeds beter gepositioneerd, wordt steeds makkelijker gevonden en steeds duidelijker zichtbaar in de waaier van het Nederlandse onderzoek. Er gaat dus veel goed, aldus Verkade, maar het mag niettemin nog een stuk beter en meer. 

Ook Van der Meulen vindt dat er veel is bereikt. Beging men in de eerste jaren van het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen soms nog beginnersfouten, bijvoorbeeld door lectoraten als ereposities uit te delen, inmiddels wordt bij vooroplopende hogescholen het begin van een kritische massa zichtbaar. “Daar is sprake van een omvang, bijvoorbeeld door het combineren en verder omkleden van lectoraten, die de continuïteit waarborgt – ook als een lector weggaat of een bepaalde financiering wegvalt. Dat is goed.” 

Onterechte tevredenheid over praktijkgericht onderzoek  

Tegelijkertijd blijkt dat de groei van het praktijkgericht onderzoek stagneert. Van der Meulen wijt dat ten eerste aan een zijns inziens onterechte tevredenheid bij veel betrokken. Die tevredenheid ziet hij terug in alle publicaties en persberichten waarin hogescholen, koepelorganisaties en financiers telkens zeggen hoe goed het gaat. “Ik lees daarin nooit de urgentie om het praktijkgericht onderzoek veel meer en beter te bestendigen in het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem. Dat is teleurstellend, want de tevredenheid is nog niet terecht.” 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

Hogescholen streven niet naar een stevige positie in het kennissysteem, vindt Van der Meulen, die de universiteiten als voorbeeld geeft. “Daar komt men altijd geld tekort. Universiteiten wekken altijd de indruk dat ze op sterven na dood zijn. Hogescholen hoeven niet te doen alsof ze verhongeren, maar het ontbreekt aan een diepere visie op de gewenste organisatie van het onderzoek in Nederland, met name het praktijk- of innovatiegericht onderzoek.” 

Raar dat we weinig geld overhebben voor kennisbenutting 

Dat gebrek aan visie ziet Van der Meulen als een tweede reden voor de trage groei van het praktijkgericht onderzoek. Juist dit onderzoek is nodig bij het aangaan van de huidige maatschappelijke uitdagingen, benadrukt hij. “Het is dus heel raar dat we zo weinig geld overhebben voor het werkelijk benutten van de kennis die we hebben – want dat is wat praktijkgericht onderzoek doet. Je ziet nu dat universiteiten daar ook op springen, een deel van de rollen van hogescholen oppakken en dan verbaasd zijn dat studenten liever naar de universiteit dan naar de hogeschool gaan.”  

Doordat de hogescholen onnodig klein worden houden en onnodig worden beperkt in hun verdere ontwikkeling als kennisinstellingen, krijgen studenten eigenlijk het signaal dat ze beter naar de universiteit kunnen gaan – waar men ondertussen klaagt over de grote studentenaantallen, zegt Van der Meulen. “Niemand trekt daaruit echter de conclusie dat er wat onderzoeksgeld van de universiteit richting het onderzoek van hogescholen zou moeten gaan, zodat die aantrekkelijker worden voor studenten.” 

Juist praktijkgericht onderzoek is nodig 

Dat het praktijkgericht onderzoek in het verleden te weinig geld kreeg, kwam deels doordat het was ondergebracht bij het ministerie van Economische Zaken. “Daardoor was het bijna altijd de sigaar bij bezuinigingen. Het is steeds de grote verliezer geweest binnen de publieke R&D-uitgaven”, schetst Van der Meulen.  

Nog altijd wordt onvoldoende aan het praktijkgericht onderzoek gedacht bij het verdelen van geld, zo laat bijvoorbeeld de verdeling van de Groeifonds-middelen zien. “Het is toch heel raar dat we een Groeifonds voor economische versterking hebben en daaruit dan een project zoals de Einstein-telescoop in Limburg financieren – waarbij de economische opbrengst nul is? Dat getuigt van een verkeerde insteek ten aanzien van de relatie tussen wetenschap, innovatie en economische ontwikkeling bij het ministerie van OCW.” 

De behoefte aan praktijkgericht onderzoek is veel groter dan de omvang van de huidige bekostiging, betoogt Van der Meulen. “Ten aanzien van maatschappelijke uitdagingen en allerlei veranderingen is er echt behoefte aan praktijkgericht onderzoek, maar het ontbreekt nu aan een strategie voor de verdere ontwikkeling daarvan. We hebben een veel serieuzere visie dan het hagelslagbeleid van de huidige minister nodig.” 

Urgentie is tenminste deels overgebracht 

Verkade herkent de analyse van de trage groei. Een ‘onterechte algemene tevredenheid’ herkent hij minder, maar de race is nog niet gelopen, benadrukt hij. Je kunt ook tevreden zijn met de plek waar je nu staat en tegelijkertijd zien dat er nog veel werk te verzetten is, aldus Verkade. “We zijn tevreden met de plek waar we nu staan, maar niet per se met de groei. Die groei zou inderdaad groter mogen zijn.”  

Waarschijnlijk komt het daar ook van, want het nieuwe kabinet heeft honderd miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen, voegt hij nog toe. Dat vormt meteen een kanttekening bij het al dan niet bestaande gebrek aan urgentie. “Als Regieorgaan SIA zijn we veel met de Vereniging Hogescholen en het ministerie in gesprek geweest. Dat er nu een hoop geld naar het praktijkgericht onderzoek van hogescholen gaat, geeft aan dat die urgentie tenminste op een bepaald punt is overgebracht.” 

Niemand hoeft Verkade uit te leggen dat het praktijkgericht onderzoek een belangrijke rol kan spelen rond maatschappelijke uitdagingen. “In het kennissysteem wordt steeds meer nagedacht en gesproken over verbinding met de samenleving, thematisch programmeren en het inzetten van onderzoeksopbrengsten voor de oplossing van vraagstukken. Dat past typisch bij praktijkgericht onderzoek.” 

Intussen kan het huidige stelsel van praktijkgericht onderzoek zowel intern als extern verbeterd worden, denkt Verkade; intern door bijvoorbeeld de positie van onderzoek binnen hogescholen te verbeteren, extern door het praktijkgericht onderzoek beter in de algemene waaier van het Nederlandse onderzoek te positioneren. 

Weerstand tegen bediscussiëren huidige structuur 

Zou een gebrek aan zichtbaarheid van het praktijkgericht onderzoek reden kunnen zijn voor de achterblijvende investeringen? Nee, denkt Van der Meulen. “Ik zie in de pers juist steeds vaker lectoren die gevraagd worden om iets te duiden. Dat is een heel leuke ontwikkeling. Ik denk dat het achterblijven van investeringen een kwestie van beleidsluiheid is.” 

Die beleidsluiheid in Nederland uit zich als een verbazingwekkende weerstand tegen het bediscussiëren van de huidige structuur van het hoger onderwijs en onderzoek, zegt Van der Meulen. “Zodra je het woord ‘binair systeem’ noemt, schieten mensen met afgedekte oren in hun loopgraven en schuttersputjes om heel hard ‘lalalala’ te roepen. Dat gebeurt in zowel het wo en het hbo als bij financiers, ministeries, Kamerleden en journalisten; alsof Nederlanders er een gen voor hebben.”  

Ondertussen liggen er allerlei analyses waarin overheden en instellingen proberen te reageren op de interne dynamiek van wetenschap en technologie en de maatschappelijke dynamiek van een kennisintensieve samenleving, benadrukt hij. “Die vraagt om andere verhoudingen in termen van onderwijs en onderzoek en om een andere inrichting van organisaties. Het is verbazingwekkend dat een sector die zichzelf kennisintensief, innovatief en actueel noemt permanent weigert om hierover systematisch na te denken.” 

Geen universiteit, veel mkb? Dan minder innovatiegeld 

In het buitenland zijn wel voorbeelden te vinden van een op visie gestoelde organisatie van het onderzoek bij hogescholen. Zo worden verschillende hogescholen en onderzoeksinstituten in Scandinavische landen vaak per regio samengevoegd tot universities of applied sciences. “Dat komt voort uit een visie op de rol van een hogeschool of universiteit in de regionale ontwikkeling, bijvoorbeeld waar het de aantrekkelijkheid van een regio betreft, of om te voorkomen dat het platteland leegloopt”, licht Van der Meulen toe. 

Zoals men in Nederland voor onderzoek en het aangaan van maatschappelijke uitdagingen nog vooral naar universiteiten kijkt, getuige de geldstromen, kijkt men ook bij problemen met regionale ontwikkeling vooral naar universiteiten, aldus Van der Meulen. Zo komt een vrij groot deel van het geld voor regionale ontwikkeling bij universiteiten terecht, en slechts een relatief klein deel bij hogescholen. Dat is vreemd, want hogescholen zijn veel beter ingebed in regionale netwerken, benadrukt hij.  

Het probleem met financiering en innovatie is zelfs nog breder, weet de Twentse hoogleraar. “Daar waar geen universiteit is en waar het mkb groot is, komt weinig innovatiegeld terecht. Via het praktijkgericht onderzoek kunnen we organisaties en bedrijven bereiken die we op dit moment niet bereiken en die daarom innovatieve capaciteit mislopen.” 

Vraag naar praktijkgericht onderzoek is nog nieuw 

Bij die fundamentele kritiek zou je bijna vergeten dat de vraag naar het wezen en de positie van het praktijkgericht onderzoek van hogescholen nog redelijk nieuw is. “Eigenlijk hebben we die vraag de afgelopen tijd gezamenlijk ontwikkeld. Nu kunnen we die scherper maken en een antwoord gaan zoeken”, aldus Verkade.  

Daarnaast is het een politieke vraag, schetst Verkade. “Hoe vindt men dat de verhouding tussen praktijkgericht onderzoek, toegepast academisch onderzoek en fundamenteel onderzoek moet zijn? Hoeveel mensen moeten daarmee bezig zijn? Hoe moet de financiering lopen? Dat zijn grote, relevante vragen. Kijk bijvoorbeeld naar het budget voor praktijkgericht onderzoek. Dat groeit, maar Barend wijst erop dat die groei afvlakt. Zijn we dan dichtbij het einddoel? Nee. Waar ligt dat einddoel dan? Over die vraag moeten wij als Regieorgaan SIA, maar zeker ook de hogescholen en andere partners in de kennissystemen en de politiek, de discussie gaan voeren.” 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK