Direct naar artikelinhoud
OpinieGuy Verhofstadt

Als de politiek afdrijft, koester kunstenaars als lichtbakens

Guy Verhofstadt.Beeld Tim Dirven

Guy Verhofstadt is oud-premier.

In een autocratischer wereld komen ook kunstenaars in het nauw. Verwacht niet van schrijvers dat ze de politiek ingaan, maar koester ze als lichtbakens voor als de politiek afdrijft van het moreel kompas.

Enkele maanden geleden werden de schrijver Salman Rushdie meerdere, levensbedreigende steekwonden toegebracht tijdens een literair optreden in New York. Hij overleefde, fysiek zwaargehavend maar met het moreel, voor zover we weten, onaangetast. Dat Rushdie alsnog, na al die jaren, slachtoffer werd van de fatwa die meer dan dertig jaar geleden over hem werd afgekondigd, zegt veel over het tijdperk waarin we leven.

77 jaar na Jalta en de aanvang van de Koude Oorlog en 33 jaar na de val van de Muur van Berlijn en de ogenschijnlijke triomf van de liberale democratie, zijn we sinds 24 februari van dit jaar beland in een geheel nieuw tijdsgewricht. ‘A New Age of Empires’ noem ik het, een brutale, onzekere wereld van elkaar beconcurrerende, vijandige blokken en werelden: China, India, de Verenigde Staten, Rusland, Iran. Behalve de VS zijn het stuk voor stuk autocratieën, of zoals India electorale democratieën die goed op weg zijn om autocratieën te worden.

In 2012 leefde bijna de helft van de wereldbevolking in landen die als vrij konden worden bestempeld. Vandaag is dit geslonken tot 20 procent. Met andere woorden: slechts een kleine minderheid woont vandaag in een liberale democratie, voornamelijk in Amerika en Europa. Het aantal autocratische regimes neemt niet alleen toe, hun acties zijn al lang niet meer beperkt tot het indoctrineren van de bevolking of het uitschakelen van politieke tegenstrevers. Steeds vaker richten ze zich tegen ngo’s en journalisten. Zij worden weggezet als ‘volksvreemde elementen’ of ‘door het buitenland gesponsorde terroristische organisaties’.

Ultieme boei

Tot voor kort kon je nog de naïeve gedachte koesteren dat academici, kunstenaars of schrijvers de dans wel zouden ontspringen: de wetenschappelijke en culturele elite als uithangbord, als propaganda. Maar ook dat blijkt een illusie. Juist auteurs en artiesten komen de voorbije jaren steeds vaker in het oog van de storm terecht, en dat niet zozeer om wat ze schrijven of om wat ze denken, maar om ‘wat ze zijn’ of beter om ‘wie ze zijn’.

Schrijven, componeren of schilderen of tekenen zijn bij uitstek vrije bezigheden, individuele uitingen van pure creativiteit die ontsnappen aan strakke opgelegde regels en die op die manier nieuwe eigen originele werelden creëren. Iets wat elke autocratie van nature veracht en vreest. De artistieke vrijheid is het laatste bastion dat moet ingenomen worden omdat kunst de ultieme boei is die de open samenleving nog kan redden. Die uitschakelen of minstens aan banden leggen, houdt de verzekering in dat geen verzet nog zinvol of mogelijk is.

Ondanks de titel is De duivelsverzen geen antireligieus pamflet en is Salman Rushdie al zeker geen atheïstisch prediker. Zijn oeuvre is allesbehalve geschreven vanuit -ismen of anti’s. Hij is bij uitstek een verhalenverteller, verhalen met meerdere lagen, meerstemmig, multicultureel, mooi menselijk. De bedenker van imaginary homelands, zoals hij ze zelf noemt: verbeelde werelden waarin hij ooit geleefd heeft, of zou kunnen leven. En het is juist die ongrijpbaarheid die hem zijn leven lang die fatwa en de vrijheid gekost heeft, en op een haar na, dat leven zelf. Dát is wat echt wringt voor het onmenselijke, ontmenselijkende Iraanse regime, dat eist dat er maar één thuisland is, één verhaal, één lezing van de collectieve herinnering, één goddelijke beleving. De juiste. De hunne.

Algemene verdwazing

Die koppige weigering om slechts één religie, één waarheid, één norm te omarmen, is ook de dieperliggende motivatie achter het werk van de Chinese beeldkunstenaar Ai Weiwei. In 1995 publiceerde hij een reeks foto’s in Dropping a Han Dynasty Urn. Nog meer dan het openlijk leveren van kritiek op de Chinese Communistische Partij, was de vernieling van die eeuwenoude vaas uit de Han-dynastie, de reden waarom hij in onmin geraakte met het regime en uiteindelijk in 2015 verbannen werd. Niemand is veilig in een autocratie, ook een wereldwijd gerespecteerd kunstenaar als Ai Weiwei niet. Het Chinese staatsbestel aanvaardt maar één lezing, één waarheid. En daarin past geen kritiek, geen ironie, geen twijfelende vrijdenkerij en al zeker geen symbolische vernietiging van Han.

De Oekraïner Andrej Koerkov is wellicht de auteur die het best ontleedt waar het in elke autocratie om draait. Verplichte leesstof voor al wie zich vandaag verwondert over de algemene verdwazing in Rusland. Over de blinde aanvaarding van een corrupt regime dat slechts oorlog en doodslag predikt. “Wat vroeger verschrikkelijk leek, was nu alledaags, wat betekende dat de mensen dat als levensnorm hadden geaccepteerd”, schrijft Koerkov in Picknick op het ijs, dat 25 jaar geleden verscheen. Leven in post-Sovjet-Oekraïne was leven als een pinguïn die uit zijn groep en leefomgeving gerukt is, uit zijn element en zonder mogelijkheid tot communiceren. Die fragmentatie, die isolatie, is een noodzakelijke voorwaarde voor autoritaire regimes. Alleen als mensen de aansluiting met hun omgeving missen, zijn ze vatbaar voor dat ene verhaal dat in een autocratie van bovenaf wordt opgelegd.

Koerkov wordt uiteraard gecensureerd en weggezet als vijand in Rusland. Niet zozeer omdat hij Oekraïner is, maar ook omdat hij in het Russisch schrijft en precies in die taal weet te ontrafelen hoe Poetins autocratie, en in feite alle autocratieën, te werk gaan. Waarom op enkele uitzonderingen na, de Russen zich neerleggen bij het opgesloten overleven, bij de veiligheid van de gevangenis.

Te vuur en te zwaard

Rushdie, Ai Weiwei en Koerkov: ze betalen alle drie de prijs. De eerste door terreur, de tweede door verzwijging, de derde door verbanning. Maar geen van de drie lijkt anders te kunnen. Het schrijven is sterker dan hen. En door te blijven schrijven, blijven ze verder diepe connecties oproepen met anderen, gaan ze voort met het creëren van ingebeelde levens, oefenen ze alzo in mededogen en scheppen ze opnieuw normen en waarden in ruimtes en samenlevingen die geen normen en waarden meer kennen. Zoals Baäl in De duivelsverzen opmerkt: “Het werk van de dichter [is] het onnoembare te noemen, bedriegers aan te wijzen, partij te kiezen, discussies op gang te brengen, de wereld richting te geven en te beletten dat zij in slaap valt.”

Maar moeten dichters meer zijn dan de luis in de pels, meer dan het laatste lichtbaken vooraleer het zwart van de nacht ons definitief overvalt? Moeten schrijvers, dichters, kunstenaars ook daadwerkelijk zelf het politieke heft in handen nemen? Te vuur en te zwaard tegen de opkomende autocratieën ten strijde trekken? Zoals Vaclav Havel deed. Of Disraeli, van wie werd gezegd dat alle collega-politici hem een schitterend schrijver vonden, en alle schrijvers hem een groot politicus vonden.

Op de keper beschouwd is de doorsnede tussen politiek en schrijverschap een adembenemend eenzame plek. En vooral een heel onvruchtbare plek. Want zij die het echt probeerden, verloren meestal het schrijverschap of hadden het althans extreem moeilijk om na hun mislukking ooit hun oorspronkelijke roeping terug op te nemen. In zekere zin doodt de politiek het schrijverschap.

Hersenschim

Dat overkwam althans Mario Vargas Llosa, die ooit een gooi deed naar het presidentschap van Peru. Maanden – misschien was het wel meer dan een jaar – schreef hij niets, op een klein, verrukkelijk erotisch verhaal na. Hij had zijn autobiografie De vis in het water nodig om terug te komen. Het boek leest als de kroniek van een aangekondigde mislukking, ontluisterend in zijn hopeloosheid. Vanaf de eerste bladzijde luidt de vraag wie het eerst onderuitgaat: de politicus of de schrijver. Jaren heeft het Vargas Llosa gekost om zijn schrijversziel terug te winnen.

Niet iedereen verging het zo goed. André Malraux bijvoorbeeld betaalde als schrijver zijn politiek leven heel duur. Het dragen van politieke verantwoordelijkheid botte de fijngevoeligheid af waarvan zijn vooroorlogse romans zo doordrongen waren. Of Gabriele d’Annunzio, de grote romantische dichter, de lieveling van literair Italië die de aartsengel van het fascisme zou worden.

Hoezeer we de literatuur en de verbeelding die eraan ten grondslag ligt ook nodig hebben om autoritarisme, macht en machtsmisbruik te bestrijden, zo ongepast klinkt het om van kunstenaars, dichters en schrijvers te verwachten dat zij de samenleving in andere en betere banen moeten leiden. De droom van Plato, waarin de Polis het best bestuurd werd door dichters en filosofen is een hersenschim.

Het is aan het volk, aan de kiezers om te beslissen wie hun vertegenwoordigt en welke richting de samenleving wordt opgestuurd. Het is de taak van kunstenaars, dichters en schrijvers daarbij als lichtbakens te fungeren, die aangeven wanneer de politiek afwijkt van het moreel kompas, wanneer om het met de woorden van Milan Kundera uit te drukken “de mensen het verliezen van de macht” of “het vergeten het haalt op de herinnering”.

Deze tekst is een bewerking van de toespraak die Guy Verhofstadt donderdag 10 november als juryvoorzitter uitsprak bij de uitreiking van de Boekenbon Literatuurprijs.