Direct naar artikelinhoud
InterviewJef Verschueren

‘Ik vind Conner Rousseau vooral zeer enerverend’: professor Jef Verschueren over de verrechtsing

Professor Jef Verschueren: ‘Ja, Conner Rousseau zet de partij op de kaart, maar hoe?’Beeld Wouter Van Vooren - Photo News

Precies dertig jaar geleden legde hij de vinger op de wonde. En daar ligt die nog altijd. Jef Verschueren (70), kenner van het migratiedebat, over de rechtse dominantie en de ­linkse angst voor politieke correctheid. ­‘Progressief Vlaanderen zit in een kramp.’

“Noemt u mij maar een klassieke, linkse sociaaldemocraat”, lacht Jef Verschueren aan de keukentafel in zijn flat in hartje Antwerpen. “Een sociaaldemocraat van de oude stempel, die niet echt tevreden is met de kant die de ­sociaaldemocratie vandaag opgaat. En voorts ben ik een intellectueel die op een deftige manier wil deelnemen aan het maatschappelijke debat. Er is te veel polarisering, en mijn nieuwe boek wil antigif zijn. Daarom heb ik het Medeplichtig genoemd. Tussen de verontwaardiging die je voelt als dingen misgaan en de verantwoordelijkheid die je vaak bij anderen legt, ligt je eigen medeplichtigheid − je taak als kritische burger om deel te nemen aan het democratische debat.”

Verschueren is emeritus hoogleraar taalkunde aan de Universiteit Antwerpen. Weinigen zullen hem kennen. Maar bij veel academici en intellectuelen geniet hij grote faam. Onder meer omdat hij in 1992, precies dertig jaar geleden, samen met wijlen sociolinguïst Jan Blommaert, Het Belgische migrantendebat publiceerde, een boek dat eerder dit jaar in totaal ongewijzigde vorm opnieuw werd uitgegeven.

Is er dan niets veranderd?

“Het antwoord is dubbel. Er is veel veranderd, uiteraard. In die periode was de stem van minderheden nauwelijks te horen. Ze namen niet echt deel aan het debat. Niet omdat ze niet probeerden, maar omdat ze niet doordrongen.”

En u beschouwde het als uw taak om die stem te vertolken?

“Ik weet niet of we zulke nobele bedoelingen hadden, maar een van de effecten van ons boek was wel dat het een handvat bood aan mensen met een migratieachtergrond om greep te krijgen op dat debat. Al was het paradoxaal dat wij als leden van de meerderheid een analyse maakten van het discours van de meerderheid, die het debat monopoliseerde.”

Was dat niet paternalistisch?

“Dat kan het inderdaad snel worden, en daarom − Jan zou het met mij eens zijn − waren wij heel blij dat daar verandering in is gekomen. Mensen met migratieroots hebben zelf het heft in handen genomen. Dat is een grote evolutie in vergelijking met dertig jaar geleden. Ook politiek is er veel gebeurd: de antidiscriminatiewetgeving heeft tanden gekregen. En we kennen ondertussen ook al veel publieke figuren met migratieroots.”

Wat is er dan níét veranderd?

“De grondstroom van onze analyse. Die is niet veranderd. Kort samengevat: het discours zoals wij dat destijds aantroffen in de mainstream, in de media, in politieke standpunten, in trainingsprogramma’s voor politieagenten die moesten leren omgaan met diversiteit, was gebaseerd op de visie van de meerderheid. En dat discours is hetzelfde gebleven. Wij noemden dat het discours van de tolerante meerderheid.”

BIO

• Emeritus hoogleraar taalkunde aan de UA • Geboren in 1952 in Hoogstraten • Publiceerde in 1992 met wijlen Jan Blommaert Het Belgische migrantendebat • Kreeg daarvoor samen met Blommaert in 1993 de Arkprijs voor het Vrije Woord

De tolerante meerderheid die niet echt ­tolerant was.

“Precies. Als je het discours van die zogenaamd tolerante meerderheid nader bekeek, bleek daaruit dat diversiteit maar in heel geringe mate werd aanvaard. Het discours leek op dat van extreemrechts. Niet expliciet, natuurlijk, maar op de onderliggende niveaus. De ideologie van die progressieve, tolerante meerderheid was gebouwd op het idee dat een zo groot mogelijke homogeniteit ideaal is voor een gemeenschap.”

Welke homogeniteit wilde en wil men dan?

“Voor culinaire diversiteit stond men uiteraard open. Het ging vooral over een pakket aan normen en waarden, dat nooit echt goed gespecifieerd is. Het ging over de vraag: wanneer hoor je erbij? Het antwoord werd volledig bepaald door de meerderheid. Dat maakte van integratie een instrument om migranten op hun plaats te houden. Een migrant of iemand met een migratieachtergrond kon nooit zélf zeggen dat hij of zij geïntegreerd was.”

Wat waren de vereisten van de meerderheid?

“Zeer belangrijk was bijvoorbeeld de gelijkheid tussen man en vrouw.”

Die is wel érg belangrijk.

“Absoluut. Maar de manier waarop die gelijkheid vorm aanneemt in een gemeenschap: daarover is discussie mogelijk. Het beste voorbeeld daarvan is de hoofddoek. Vandaag, na ruim dertig jaar debat, wordt die hoofddoek nog altijd beschouwd als een instrument van onderdrukking, niet in overeenstemming met de gelijkheid van man en vrouw. En er zal natuurlijk dwang bestaan, die is uit den boze. Maar de meeste moslima’s hier zullen zelf wel bepalen of zij een hoofddoek dragen of niet. Zij doen dat uit vrije wil.”

Dat debat zit echt helemaal vast.

“Nog een verschil met de jaren 1990. We hebben ons in deze debatten vastgereden. Diversiteit wordt minder dan ooit aanvaard, lijkt het wel. In 1992 werd nog negatief gereageerd op het fameuze 70 puntenplan van het Vlaams Blok. Ondertussen zijn heel wat punten uit dat plan gerealiseerd. Het is mainstream geworden.”

Akkoord, maar niet de punten die echt in strijd waren met de rechten van de mens, zoals de segregatie in het onderwijs, de voorbereiding op collectieve terugkeer, het verbod voor migranten om eigendom te verwerven enzovoort.

“Juist, en dat is goed. Maar er heeft toch een serieuze verrechtsing plaatsgevonden. Het debat is enorm vergleden. Progressieve kopstukken, zoals de Nederlandse auteur Paul Scheffer, maar ook ex-politici Angela Merkel en Yves ­Leterme, hebben duidelijk gezegd dat het ­multiculturalisme is mislukt.”

En u vindt van niet?

“Nee. Multiculturalisme is in essentie niets anders dan een noodzakelijke correctie op een monocultureel wereldbeeld.”

‘Mensen met migratieroots hebben zelf het heft in handen genomen. Dat is een grote evolutie in vergelijking met dertig jaar geleden.’Beeld Wouter Van Vooren

Bedoelen de critici niet vooral dat verschillende gemeenschappen, voor zover je daarover kunt spreken, in Europese steden naast elkaar en niet met elkaar leven?

“Men concentreert zich op de excessen, en die bestaan. Je wilt geen gemeenschappen die afgebakend van elkaar leven. Toch maakt niemand er een probleem van dat de Joodse gemeenschap in Antwerpen autonoom en geïsoleerd leeft. Maar je hebt er geen last van, is dan de politieke reactie. In de rest van de stad is dat model niet hanteerbaar, omdat de helft van de inwoners een migratieachtergrond heeft. Die kunnen niet naast elkaar leven.”

In sommige wijken is dat wel het geval, ook in andere steden, niet?

“Maar op zich hoeft dat ook geen probleem te zijn. Mensen hebben de vrijheid om te wonen waar ze willen, en om zich te associëren met wie ze willen. Als je wilt ingrijpen op die fundamentele vrijheid, ben je niet goed bezig. Mijn punt is dat de meerderheid niet zomaar kan ­bepalen wat moet en mag gebeuren. Cohesie is belangrijk, en we kunnen een gemeenschap vormen, maar dan moet iederéén daarover mee kunnen debatteren. De strijd om betekenis, zoals ik dat noem, moet op een solidaire manier gevoerd worden.”

De meerderheid moet plaatsmaken voor ­andere stemmen.

“Dat is de essentie van democratie. Iedereen moet op een gelijkwaardige basis aan het debat kunnen deelnemen. Dat is wat er misging met het integratieconcept: het vertrok van het idee dat integratie een toestand is die bereikt kan worden. Terwijl integratie een proces is, waarover we met z’n allen moeten onderhandelen.”

Jan Blommaert en u hadden in 1992 ook kritiek op wijlen Paula D’Hondt, die in opdracht van de regering een rapport had opgesteld over migratie en integratie.

“Natuurlijk hadden wij kritiek op haar. Zij was de belichaming van het integratieconcept dat wij bekritiseerden. Dat heeft niets te maken met slechte bedoelingen, overigens. Ook Johan ­Leman heeft een grote rol gespeeld bij de totstandkoming van het rapport-D’Hondt, en hij is een man voor wie je alleen maar groot respect kunt hebben.”

Een van de grote discussiepunten is taal geworden. Je kunt niet geïntegreerd zijn in Vlaanderen als je geen Nederlands spreekt. Klopt dat niet?

“Taal is belangrijk. Maar daarom hoeven we geen eentalige gemeenschap te worden.”

Dat zegt toch niemand.

“Expliciet niet, maar eigenlijk wel. In de praktijk wordt iedereen van wie je hoort dat het Nederlands niet zijn of haar moedertaal is, als een probleem beschouwd. Wie niet goed genoeg Nederlands spreekt, kan zelfs uit een sociale woning worden gezet. Dat is hier dus wettelijk, terwijl het duidelijk een discriminerende maatregel is.”

Wat als leerlingen niet meekunnen op school. Dat is toch rampzalig?

“Als leerlingen niet meekunnen, moet daaraan gewerkt worden. Maar daarom hoef je ze niet te bestraffen als ze op de speelplaats hun moedertaal spreken, zoals dat op sommige plekken gebeurt. Er wordt te negatief gedacht over meertaligheid.”

‘De representatieve democratie heeft een duistere kant: doordat de kiezer de lakens uitdeelt, kunnen politici ontsporen in hun denken.’Beeld Wouter Van Vooren

Toch heeft Hafsa El-Bazioui, groene schepen in Gent en dochter van een arbeidsmigrant, in De Morgen ooit gezegd dat men de gast­arbeiders destijds beter meteen Nederlands had geleerd.

“Daar ga ik volledig mee akkoord, men had de eerste gastarbeiders meteen Nederlands moeten leren. Het was een fout om op dat vlak geen serieuze inspanningen te doen. Ik ben mij er ook van bewust dat we vandaag geen onderwijs in honderd verschillende talen kunnen organiseren. Maar dat wil niet zeggen dat differentiatie in scholen niet mogelijk moet zijn. Van de grote anderstalige gemeenschappen zouden kinderen in de eerste jaren onderwijs kunnen krijgen in hun moedertaal én in het Nederlands.”

Zou dat werken?

“Ik ben daar zelf geen expert in, maar er is onderzoek uit de VS dat aantoont dat het zeker kan werken. De prestatiekloof tussen kinderen met Engels als moedertaal en andere kinderen is kleiner in scholen waar meer openheid is voor de thuistaal. Dat zou ook in Vlaanderen een interessante piste zijn. Maar dat kan niet. Ook op dat punt hebben we ons vastgereden.”

Laten we eens naar de Vlaamse politiek anno 2022 kijken. Kun je echt zeggen dat de mainstream zich het discours van extreemrechts eigen heeft gemaakt?

“Niet helemaal, natuurlijk. Geen enkele weldenkende politicus zal ooit zeggen dat we alle mensen met een migratieachtergrond maar moeten terugsturen. En niemand zal pleiten voor een totaal gesegregeerde maatschappij, met apart onderwijs en dies meer. De meest extreme standpunten zijn gelukkig verdwenen. Maar wat je niet kunt ontkennen, is dat veel van wat het Vlaams Blok destijds zei, vandaag mainstream is geworden. Ik verwees al naar de Vlaamse wooncode, maar je hoort constant ­bedenkelijke uitspraken.”

Zuhal Demir (N-VA) maakte woensdag in Knack de vergelijking tussen varkens en vluchtelingen − om aan te geven dat onze opvangcapaciteit beperkt is.

“Er is ook cd&v-voorzitter Sammy Mahdi, die stevig tekeergaat tegen het fantoom van het multiculturalisme en zich volledig op de extremen concentreert. Maar minister Zuhal Demir zal inderdaad bijvoorbeeld ook spreken over de relativiteit van het racisme, zij zal er de nadruk op leggen dat mensen zich uit de slachtofferrol moeten trekken en zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen.”

Wat geen slecht advies is, toch?

“Oké, mensen moeten kansen grijpen, dat is belangrijk. Maar dan gaat Demir er nogal vlot van uit dat we in een maatschappij leven waarin iedereen gelijke kansen krijgt. En dat is nog altijd niet zo. Iemand die er als een Noord-Afrikaan uitziet en zijn huis verlaat, weet dat hij meer kans heeft om door de politie om zijn identiteitskaart te worden gevraagd. Zijn ‘Vlaamse’ buurman, tussen aanhalingstekens, heeft daar geen last van.”

De advocaat van de duivel zal zeggen dat mensen van Noord-Afrikaanse origine ­vandaag oververtegenwoordigd zijn in de misdaadstatistieken.

“En dat klopt. Maar dat is geen reden om iedereen die tot die groep behoort, te behandelen alsof hij deel uitmaakt van die statistieken. Zodra iemand zijn individualiteit niet ten volle kan beleven omdat hij bekeken wordt als deel van een bepaalde groep, is hij niet vrij.”

Uw uitgangspunt is filosofisch liberaal: het individu is het ijkpunt.

“Inderdaad. En als individu heb ik het recht om mij te associëren met om het even welke groep. Niemand mag anders behandeld worden omdat hij tot een bepaalde groep behoort. Als dat toch gebeurt, kan groepsvorming soms nuttig en ­belangrijk zijn in de strijd om gelijke rechten. Dat is iets wat de hedendaagse politiek niet ­begrijpt, omdat ze denkt in functie van een ­homogene samenleving.”

U noemt zichzelf een sociaaldemocraat van de oude stempel. Vindt u de huidige Vooruit-­voorzitter Conner Rousseau een fascinerend fenomeen?

“Ik vind Conner Rousseau vooral heel enerverend.”

Hij zet de partij wel op de kaart.

“Ja, hij zet de partij op de kaart, maar hoe? Ik werd onlangs uitgenodigd voor een debat door een groepje van de jongerenafdeling van Vooruit, en zij vroegen mij welk advies ik Rousseau zou geven. Ik heb hun gezegd dat hij beter moet nadenken over zijn uitspraken en de onderliggende waarden die hij op die manier meegeeft.”

Dan hebt u het bijvoorbeeld over zijn fameuze uitspraak dat hij in Molenbeek niet het ­gevoel heeft dat hij zich in België bevindt?

“Bijvoorbeeld. Maar wat ook keer op keer terugkomt, als hem wordt gevraagd hoe hij kiezers van Vlaams Belang terug in het sociaaldemocratische kamp wil krijgen, is zijn visie op diversiteit. Als mensen problemen hebben met kleur, heeft hij hun niets te bieden, zegt hij − dat vindt hij expliciet racistisch. Maar, voegt hij daar dan aan toe, als mensen willen leven in een veilige omgeving waar men Nederlands spreekt, dan mogen die wel op hem rekenen. Opnieuw hoor je daar dat homogene ideaalbeeld.”

‘Het woord woke wordt al honderd jaar gebruikt en heeft alles te maken met de strijd voor sociale rechtvaardigheid.’Beeld Wouter Van Vooren

Maar we willen toch allemaal veilig zijn?

“Zeker, maar hij linkt dat expliciet aan diversiteit, en zelfs aan taal. Hij wekt de suggestie dat het in een omgeving waar je veel andere talen hoort, onveilig is. Ik zal niet ontkennen dat er problemen zijn, maar dat is toch een verregaande conclusie. Toch is juist die positie van Rousseau een sterke tendens binnen progressief Vlaanderen. Men gaat mee met dat discours omdat men bang is om politiek correct over te komen. Progressief Vlaanderen zit in een kramp. Daarom ben ik dus vervreemd van de huidige sociaaldemocratie en een flink deel van progressief Vlaanderen.”

Jan Blommaert noemde de PVDA vandaag de ‘sossen van vroeger’. Akkoord?

“Ik zou zo’n radicale uitspraak nooit doen. Er zitten ook aspecten van de oude sossen bij Groen, zoals hun visie op diversiteit. De vergelijking met de PVDA zou ik niet meteen maken, al vind ik ook niet dat ze moeten worden beschouwd als het equivalent van Vlaams Belang, maar dan op extreemlinks. Die vergelijking is bij de haren getrokken.”

Ze hebben het wel moeilijk om ondubbelzinnig te breken met Stalin en Mao.

“Dat is een tragisch probleem van die partij, inderdaad.”

U schrijft in uw boek hoe veel linkse intellectuelen in de jaren 70 volop met Mao dweepten. U deed dat niet.

“Nee, ik heb daar zelf nooit aan meegedaan. Ik was in die periode, toen ik nog studeerde, ook niet veel met politiek bezig. En nog een beetje naïef, vrees ik: zo ben ik weleens gaan betogen voor Leuven Vlaams, iets wat ik zeker nooit meer zou doen. Dat je een universiteit moet overhevelen naar een ander landsgedeelte omwille van een taalgrens, dat is toch volkomen absurd. Maar goed, jongeren worden wel vaker meegesleurd in de maalstroom van zulke ­protesten.”

U hebt uw doctoraat behaald in Californië, aan de universiteit van Berkeley.

“Daar drong het tot mij door hoe absurd Leuven Vlaams was. De academische context in Berkeley was onvergelijkbaar met die in Vlaanderen. Dat was een ongelooflijk dynamische gemeenschap. De confrontatie van ideeën stopte nooit. Toen ik daar was, zat Amerika nog in de nasleep van de jaren 60, van de anti-Vietnambetogingen, van de burgerrechtenbeweging, van de free-speechbeweging. Allemaal erg belangrijk.”

Vandaag is Berkeley de bakermat van de ­academische wokeness.

“De kritiek op woke, zoals je die aantreft bij Mia Doornaert, Dyab Abou Jahjah en Bart De Wever − een gekke alliantie −, is zeer lui, vind ik. Men focust op excessen.”

Die zijn er wel. Voor hetzelfde geld zegt ­Anuna De Wever straks dat u als oude, witte, heteroseksuele man niet meer goed geplaatst bent om de wereld te analyseren.

“En dat is dwaas. Maar door de kritiek te focussen op excessen, verliest men de essentie uit het oog. Het woord woke wordt al honderd jaar gebruikt en heeft alles te maken met de strijd voor sociale rechtvaardigheid. Ik had het er al over: iedereen moet gelijkwaardig kunnen deelnemen aan het democratische debat. En ja, dan heb je een fase nodig waarin je aan groepsvorming doet, en dus aan identiteitspolitiek. Als je tot de lgbtq+-gemeenschap behoort, moet je als groep een strijd voeren vóór je als individu volledig wordt erkend.”

U verwees al naar de free-speechbeweging in de VS van de jaren 60 en 70. Laten we een concreet en actueel voorbeeld nemen: mag Vlaams Belanger Filip Dewinter van u over omvolking spreken aan de UGent?

“Ik vind dat we daarover serieus moeten discussiëren. En de uitkomst van die discussie staat voor mij niet van tevoren vast.”

Juridisch kon de UGent hem niet cancelen.

“Toch is de discussie de moeite waard, omdat je het dan moet hebben over de inhoud van wat hij zegt, en hoe die zich verhoudt tot wat wij voor deze gemeenschap belangrijk vinden.”

Maar daarover gaat free speech toch niet? Ook wat wij voor deze gemeenschap niet ­belangrijk vinden, moet gezegd kunnen ­worden.

“Mag ik even terugkomen op Berkeley? Want daar bestaan een aantal misverstanden over. Berkeley wordt vandaag een enorme contradictie verweten. Aan de ene kant was het in de jaren 60 en 70 een plek waar free speech werd verdedigd, maar anderzijds werd in 2017 een lezing van Milo Yiannopoulos, een boegbeeld van alt-right, afgelast na felle protesten van ­progressieve studenten.”

'Media lijden ook aan de neiging om hun berichtgeving af te stemmen op wat ze denken dat hun lezerspubliek wil.'Beeld Wouter Van Vooren

Als je vecht voor free speech, moet Yiannopoulos ook kunnen spreken.

“Dat zou dus de contradictie zijn, maar ik zie die niet. Je moet de strijd voor free speech in de jaren 70 in de juiste context zien. Het punt was niet dat iedereen zomaar om het even wat mocht komen verkondigen op de campus. Nee, die free speech was nodig in het kader van de burgerrechtenbeweging.”

Hoezo precies?

“Studenten namen deel aan acties op de campus, ze gingen zelfs betogen tegen bedrijven waarvan werd vermoed dat ze een racistisch beleid voerden. Die bedrijven oefenden dan druk uit op de universiteit, waarna de studenten een verbod kregen om nog politieke actie te voeren op de campus. Ook als je tegen de oorlog in Vietnam ging protesteren, werd je opgepakt. De free-speechbeweging was met andere woorden een onderdeel van de strijd voor sociale rechtvaardigheid.”

Yiannopoulos mag toch ook vrijuit spreken? Dat is dan toch een contradictie?

“Nee, want het protest tegen Yiannopoulos paste in de strijd voor rechtvaardigheid. Er is free speech, maar als iemand waarden verdedigt die in strijd zijn met rechtvaardigheid, dan mag je daartegen protesteren. Er is hier sprake van continuïteit. Wat niet betekent dat ik niet veroordeel hoe die protesten tegen Yiannopoulos uit de hand liepen. Zoals dat ook na voetbalwedstrijden soms gebeurt, lopen vreedzame manifestaties soms uit de hand.”

Maar schokkende, verontrustende en ­kwetsende speech moet vrij zijn.

“Dat vind ik ook. Al zijn er wel restricties. U mag mij niet belasteren, bijvoorbeeld. En er moet toch een zekere vorm van solidariteit en respect betoond worden in de strijd om betekenis die we voeren als we met elkaar in debat gaan.”

Is dat zo? Ik heb toch geen recht op respect? Men mag mij toch uitschelden?

“Dat is een evenwichtsoefening. Er bestaat het recht om te beledigen, maar er is toch ook een recht om niet onnodig en constant beledigd te worden. Maar niemand kan eenzijdig bepalen en opleggen wat wel en niet kan. Daar gaat het over. De grenzen liggen niet vast, in het hele betekenisproces bestaan geen wetmatigheden. Er zijn beperkingen, maar die vormen het voorwerp van een voortdurend debat.”

U hebt het vaak over metapolitiek. Wat ­bedoelt u daarmee?

“Dat begrip heeft te maken met een ander centraal concept in mijn denken: reflexiviteit. Wij zijn reflexieve wezens, wij kunnen ons verplaatsen in iemand anders. Dat is de basis van taal, bijvoorbeeld; je kunt maar spreken wanneer je je kunt voorstellen wat er gebeurt in het hoofd van iemand anders. Maar die reflexiviteit is ontspoord: zowel politiek als media gebruiken ze op een oneigenlijke manier.”

Hoe dan precies?

“Politici kunnen hun gedrag baseren op wat ze dénken dat hun kiezerspubliek zou willen dat ze doen. Dat kan zo ver gaan dat ze hun reële politieke bekommernissen daaraan ondergeschikt maken. Neem het rekeningrijden: politici waren op een bepaald moment overtuigd van het nut daarvan maar voerden het toch niet in, omdat ze dachten dat er geen draagvlak voor bestond.”

Misschien was dat er ook niet?

“Kan zijn, maar dan hadden ze dat moeten creëren. Dat is politiek. Als het handelen van politici alleen maar gestuurd wordt door wat ze denken dat de mensen willen, dan is er sprake van ontspoorde reflexiviteit. Van metapolitiek. De representatieve democratie, die ik uiteraard blijf verdedigen, heeft een duistere kant: doordat de kiezer de lakens uitdeelt, kunnen politici ontsporen in hun denken.”

Ook in media en aan de universiteit ziet u die problemen. Het zijn twee aparte hoofdstukken in uw boek.

“Media lijden inderdaad ook aan de neiging om hun berichtgeving af te stemmen op wat ze denken dat hun lezerspubliek wil. En tot op zekere hoogte moeten ze dat doen. Maar het mag niet dominant worden. En ook aan de universiteit zie ik mechanismen die ik bij media en politiek bekritiseer. Een voorbeeld van de ontspoorde reflexiviteit in academia is de neiging om alles te vatten in rankings, evaluaties en benchmarks. Zo gaat de essentie van het academische werk en onderzoek verloren.”

Tot slot, nog even terug naar de politiek: wat verwacht u van de nieuwe beweging rond Rik Torfs en Dyab Abou Jahjah?

“Ik verwacht daar niets nieuws van.”

Wat hebben we dan wel nodig?

“De hergeboorte van een ouderwets linkse ­partij, die zich niet per se wil aanpassen aan de dominante maatschappelijke ideologie. Dat zou wel leuk zijn.”

Jef Verschueren, 'Medeplichtig. Strijden om betekenis', Ertsberg, 240 p., 24,95 euroBeeld rv