Voordat Henry Ford de moderne automarkt creëerde met zijn Model T, leek het er even op dat paard en wagen vervangen zouden worden door de elektrische auto. Uitvinder Thomas Edison was een groot voorstander van elektrische voertuigen en werkte daarom aan een batterij op basis van nikkel en ijzer.
Die nikkel-ijzerbatterij was relatief goedkoop, had een lange levensduur en werkte in principe goed. Maar hij had één groot nadeel: hoe verder je hem oplaadde, hoe meer waterstof en zuurstof hij begon te produceren. Zulke gasbellen kunnen spontaan ontploffen - bepaald niet waar je op zit te wachten in je elektrische auto.
Daarom werden andere batterijtechnologieën dominant, terwijl benzinemodellen de automarkt veroverden. De nikkel-ijzerbatterij kwam her en der in een trein of metro terecht, maar het 'waterstofprobleem' werd nooit helemaal opgelost.
Volg ons klimaatnieuws
Start-up stoomt technologie klaar voor markt
Een eeuw later probeerde de Delftse hoogleraar Fokko Mulder het nog eens, maar ook hij wist deze noot niet te kraken. Tot hij rond 2014 ineens besefte dat duurzame waterstof wel eens een belangrijke rol zou kunnen spelen in een klimaatvriendelijk energiesysteem - en dat het nadeel van de nikkel-ijzerbatterij dan een voordeel kan zijn.
In 2017 publiceerde hij een artikel over de batterij in het wetenschappelijke tijdschrift Energy & Environmental Science. Daarin schetste hij hoe je de de nikkel-ijzerbatterij kunt gebruiken om energie op te slaan én om gecontroleerd waterstof te produceren.
Zo kan hij overtollige stroom van wind- en zonneparken tijdelijk opslaan of permanent omzetten in groene waterstof. Daarmee lost hij potentieel twee problemen van de energietransitie op: opslag van stroom op korte termijn en productie van een groene brandstof voor de industrie.
Mulder gaf de batterij een pakkende naam mee: Battolyser, omdat hij de functies van een batterij en van een waterstof-producerende elektrolyser combineert. Via de start-up Battolyser Systems wordt de technologie sinds 2021 klaargestoomd voor de praktijk.
Bedrijf wil fabriek bouwen in Rotterdamse haven
De Battolyser die een paar jaar geleden alleen nog maar kleinschalig in het laboratorium werkte, moet binnen twee jaar uit een fabriek in de Rotterdamse haven rollen. Het havenbedrijf stelt meer dan een hectare beschikbaar voor een grote fabriek, die uiteindelijk werk moet bieden aan zevenhonderd werknemers.
Een zeer ambitieus plan, erkent directeur Mattijs Slee van de start-up. De batterij bestaat nog steeds alleen als kleinschalige testopstelling. Maar het belang van een klimaatvriendelijk energiesysteem maakt het volgens Slee essentieel om veel sneller dan normaal door te ontwikkelen.
"Met de houding 'doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg' gaan we er niet komen", zegt hij. "We hebben nieuwe leiders nodig die zeggen: 'We gaan het doen omdat het moet. En daarom gaat het ook lukken.'"
Eerste praktijktest in Eemshaven
Bij het kantoor van Battolyser in Schiedam wordt nog druk geëxperimenteerd met de waterstofaccu. De vijftig medewerkers van de start-up sleutelen aan de materialen en proberen de accu steeds een stapje groter en krachtiger te maken. In een loods is al te zien hoe de waterstof- en zuurstofbelletjes omhoogkomen terwijl elektriciteit de accu instroomt.
Binnenkort gaat de eerste, kleinschalige batterij in een zeecontainer naar de Eemshaven. Daar komt hij naast de gascentrale van RWE te staan, als eerste praktijktest in de 'echte wereld'.
Ondertussen zit de concurrentie niet stil. Giganten als het Duitse ThyssenKrupp werken in hoog tempo aan de ontwikkeling van elektrolysers, die in de komende jaren terecht moeten komen in de eerste grootschalige waterstoffabrieken. "Er is nu nog ruimte om daartussen te komen", denkt Slee. Maar dan moet zijn start-up wel héél hard groeien.
'Overheid moet mee-investeren'
Om dat te kunnen doen, heeft Battolyser behoorlijke investeringen nodig. Daarbij kijkt het bedrijf ook nadrukkelijk naar de overheid. Het kabinet heeft immers grote plannen voor een waterstofeconomie en wil al forse subsidies verstrekken aan producenten van waterstof. Voor makers van de benodigde apparatuur bestaat zo'n subsidie niet.
Daarom moeten potentiële waterstofproducenten als Shell hun fabrieken inrichten met apparatuur uit het buitenland. "Dat vind ik gewoon hartstikke zonde", zegt Slee. "Laten we de energietransitie niet als een kostenpost zien, maar als een kans om een nieuwe industrie te ontwikkelen."
Onder meer in Duitsland trekt de overheid wel de portemonnee om makers van waterstofapparatuur vooruit te duwen. "Als de overheid wil dat we dit in Nederland gaan doen - en dat willen ze graag, hè - dan hebben we daar wel mee te concurreren. Vanuit die context zeggen wij tegen de overheid: 'Help mee, dan kunnen we internationaal concurrerend zijn.'"
NUjij: Uitgelichte reacties