Vier vrienden liepen vijftig jaar geleden dwars door Spitsbergen. Na deze expeditie zou niets meer hetzelfde zijn voor Terschellinger student en Haagse slagerszoon

Fred van Olphen (l) en Hein Doeksen.

Fred van Olphen (l) en Hein Doeksen. Foto: Annabel Oosteweeghel

Vijftig jaar geleden liepen vier vrienden dwars door Spitsbergen. De Terschellinger student Hein Doeksen en en de Haagse slagerszoon Fred van Olphen kijken terug op die expeditie.

Net onder de top van Mount Newton, de hoogste berg van Spitsbergen, zakte hij in de sneeuw, als voorste van de vier klimmers. Weg was de grond onder zijn voeten. Door zich in een reflex met zijn ellebogen breed te maken, ging Hein Doeksen, 21 pas, net niet helemáál kopje onder op het hoofdeiland van de archipel die bijna vier eeuwen eerder was ontdekt door een andere van Terschelling afkomstige avonturier, Willem Barentsz.

Aan dat moment bij de poolcirkel in de zomer van 1972 denkt Hein Doeksen nog vaak terug. Vijftig jaar later, aan tafel bij toenmalig expeditieleider en goede vriend Fred van Olphen, vertelt hij erover alsof het gisteren gebeurde. „Terwijl ik daar op m’n ellebogen in de sneeuw hang, hoor ik: ting….., ting….., ting….., ting….., ting…..” Doeksen laat korte stiltes vallen: de ijspegels die bij zijn val afgebroken waren, sloegen te pletter in de onzichtbare diepte van de gletsjerspleet. „Een hele diepe spleet – en daar hing ik dus boven.”

Maar écht gevaarlijk was het niet. Als hij achter die ijspegels aan was gegaan, zou het contragewicht van zijn drie vrienden aan het 40 meter lange klimmerstouw zijn redding zijn geweest. „En ik moest nog even blijven hangen omdat jij een foto wilde maken”, zegt hij tegen Van Olphen.

En ik héb dat ook gefotografeerd”, zegt Van Olphen met een glimlach.

Fotografie is nog steeds de grootste hobby voor de man die kort na ‘Spitsbergen’ zijn eigen outdoorartikelenbedrijf begon, Bever Zwerfsport. In zijn woning in Zoeterwoude vallen aan de muur grote kleurenfoto’s van ijsberen op. Ook op de voorkant van zijn eigen ‘wildlifekalender 2023’ een ijsbeer, met twee jongen. Die fotografeerde hij overigens niet op Svalbard, de koude kust, zoals de Noren hun eilandenrijk in de Noordelijke IJszee hebben genoemd.

Terwijl de leden van een Nederlandse wetenschappelijke expeditie daar afgelopen zomer nauwelijks van de boot af konden omdat er steeds ijsberen opdoken, hebben ze in 1972 geen ijsbeer gezien. Gelukkig maar, zegt Van Olphen, want van de gouverneur van Spitsbergen mochten ze op hun expeditie geen geweer meenemen, iets wat nu ondenkbaar is. „IJsberen waren schuw. Er werd intens op gejaagd. Ze werkten toen nog veel met vallen. Nu zijn ze al jaren beschermd en worden ze lastig.”

Het grootste avontuur van hun leven

Eind mei 1972 begonnen vier jonge mannen na een voorbereiding van twee jaar aan wat het grootste avontuur van hun leven zou worden – en hen vrienden voor het leven zou maken. Initiatiefnemers waren de Haagse slagerszoon Fred van Olphen, 28 jaar oud, ornitholoog en opgeleid tot keurmeester van vee en vlees, en de Delftse student bouwkunde en amateur-plantenkundige Hein Doeksen, die samen met zijn vader vooral bergen in de Alpen beklom.

Doeksen en Van Olphen kregen ook de tweeling Hein en Loek Rijven zover, ook 28, vrienden uit Den Haag. Hein was vogelliefhebber en als afgestudeerd arts de ‘expeditiedokter’, Loek student culturele antropologie en volgens Doeksen de ‘historiefreak’ van het stel, die voor vertrek scheepsjournaals van poolreizigers en oude verhalen over Spitsbergen had gelezen. Zijn belangstelling voor polaire streken werd gewekt toen hij als kind Het Bevroren Vuur van Suske en Wiske las, zo stond het in de introductie van een reeks verslagen van hun reis in NRC Handelsblad , dat de expeditie mede sponsorde en waarvan een los nummer toen 40 cent kostte.

In een Volkswagenbus met een paar honderd kilo aan veelal lichtgewicht materiaal (kleding, tentjes, slaapzakken, sledes), foto- en filmapparatuur en voedsel (per persoon per dag afgemeten gevriesdroogde porties, vitaminepillen, Patria-crackers en vier soorten thee) lieten ze Nederland achter zich. Expeditieleider Van Olphen in een Noorse trui die zijn moeder had gebreid. Doeksen: „Dat werd er later tijdens lezingen over de reis steevast bij verteld als de eerste dia met Fred erop werd vertoond.”

Ook de hulpmiddelen om hun koers te bepalen waren basaal: een kompas en een kaart (1:500.000). Bij helder weer konden ze soms wel meer dan 100 kilometer ver kijken, en omdat het in de zomer niet donker werd, hoefden ze nooit te stoppen met lopen omdat de duisternis inviel. Doeksen: „We hebben een paar sneeuwstormen gehad, er was regen en mist, maar meestal hadden we goed weer.”

Tijdens hun eerste tocht was het gemiddeld 6 graden, op de gletsjers na de beklimming van Mount Newton vroor het licht.

Ze ontdekten kolonies broedende ivoormeeuwen

Van Olphen, Doeksen en de broers Rijven namen in Tromsø, in het noorden van Noorwegen boven de poolcirkel, de boot naar Spitsbergen, een ongeveer 50 uur lange reis. Na tussenstops op de Noordkaap en het Bereneiland voeren ze het Isfjord binnen op 15 juni 1972 – dezelfde dag als waarop Willem Barentsz dat in 1596 deed.

Een eenvoudige zespersoonshut bij Longyearbyen, de meest noordelijke ‘stad’ ter wereld, deelden ze met twee Noren en vormde de basis voor een eerste oversteek van de rivier in het Adventsdal, met een daaropvolgende rondreis van 250 kilometer voor ornitologisch en botanisch onderzoek – activiteiten die in de zomer meer opleveren dan in de winter. Ze ontdekten onder meer twee kolonies broedende ivoormeeuwen. Van Olphen fotografeerde ze op hun nesten. „Met de muskusossen die we zagen was dat voor mij een van de hoogtepunten.”

De tweede helft van de expeditie was het grootste avontuur: niet eerder was in de zomer het hoofdeiland te voet overgestoken. De vier deden dat van oost naar west, naar het onderzoeksstation in Ny Alesund. Onderweg beklommen ze als eerste Nederlanders de 1717 meter hoge Mount Newton, ook gingen ze naar de top van een berg zonder naam, en doopten die om tot NRC-top. De finale van de 350 kilometer lange trektocht vormde de oversteek van het gletsjerspletenrijk van Kongsbreen, een doolhof waarvan ze pas na 33 uur onafgebroken lopen de uitgang vonden. Net op tijd voor de laatste boot van het jaar naar het (Noorse) vasteland, op 18 augustus.

Expeditie Spitsbergen

De reis veranderde hun leven. Fred van Olphen: „Spitsbergen was een keerpunt. Ik had vlak daarvoor mijn diploma gehaald als keurmeester en een baan aangeboden gekregen. Maar voor expedities kocht ik steeds materiaal in bij outdoorwinkels – en tijdens de expeditie viel het kwartje. Eenmaal terug heb ik voor die baan bedankt, ik vertelde dat ik een outdoorwinkel wilde beginnen.”

Eerst ging hij in loondienst, in 1977 begon hij zijn eigen zaak. „Met een bever als logo: een leuk dier, met grote voortanden, platte staart, hoge aaibaarheidsfactor.” Het was Doeksens idee Zwerfsport aan Bever toe te voegen. Later verkocht Van Olphen zijn bedrijf, van de naam overleefde alleen Bever.

Ook Hein Doeksen noemt ‘Spitsbergen’ een kantelpunt in zijn leven. „Tot we daarnaartoe gingen, hinkte ik op twee gedachten. Na mijn militaire dienst – lichting 71-1 – wilde ik biologie gaan studeren, maar daar zat een numerus fixus op. Dus toen ben ik in Delft bouwkunde gaan doen. Toch wilde ik nog bioloog worden – op Spitsbergen deed ik plantenonderzoek. Daar ben ik van teruggekomen toen ik van een van die twee Noren in onze hut in Longyearbyen hoorde wat het inhield om praktizerend bioloog te zijn. Elke twee jaar, vertelde hij, kwam hij een paar maanden op Spitsbergen voor rendierenonderzoek, verder was hij met statistieken bezig en schreef hij artikelen. Dat vond ik he-le-maal niks – en toen besloot ik architect te worden.”

Voor hun innige vriendschap werd de basis gelegd tijdens de militaire dienstplicht die ze alle vier vervulden. Van Olphen (lichting 64-1): „Je ervaart daar een soort basiskameraadschap die ervoor heeft gezorgd dat wij ook met z’n vieren goed overweg konden. Van het begin tot het eind van de expeditie is er geen onvertogen woord gevallen.”

Je voelt de grote maat. Die immense maat van de natuur waar de mens werkelijk niets mee te maken heeft.

Hij was gewond, hij had echt pijn

Ook hem is een val tijdens de reis het meest bijgebleven. „Het was na de beklimming van de Mount Newton, in het binnenland. We gingen de gletsjer af, liepen over een stuk toendra, toen weer over een gletsjer waar een rivier met gletsjerwater stroomde. Met z’n allen met zware rugzakken en volgepakte sleetjes achter ons aan. Bij die rivier trokken we onze kleren uit; de enige manier om ze droog te houden. Ik heb nog foto’s van dat we daar in onze blote kont staan, op laarzen die we zelf hadden gemaakt, en ieder met een zware rugzak. Opeens kwam er een blok ijs aan in de stroom en die veegde zo onze vriend Loek onder water, met rugzak en al. Gelukkig kwam hij snel weer boven. Hij klauterde op een steen en deed dat ventje uit een reclamefilmpje van het Bio Kinderrevalidatiecentrum na: ‘En weet u wat ik nou het leukste vind? Dat mijn ouders niet kunnen zwemmen en ik wel’. Ik had verwacht dat hij razend zou zijn. Want hij was gewond, hij had echt pijn. Om hem te ontzien hebben we zijn slee en een deel van de uitrusting daar achtergelaten.”

‘Fred had ook een steeds terugkerende grap”, zegt Doeksen. „Je stootte je daar regelmatig aan een stuk ijs of rots, en als hem dat overkwam deed hij net alsof hij een notitieboekje uit zijn achterzak pakte en aantekeningen maakte, en dan liep-ie weer door. ‘Ja, even opschrijven om weg te laten halen, zodat we daar de volgende keer geen last meer van hebben’. Zo ging dat twee maanden lang.”

In het echt legde Van Olphen de expeditie ook vast op film. De NCRV vond het resultaat goed genoeg om er een bijna half uur lang verslag uit te destilleren en op tv te brengen, op YouTube is het resultaat nog te zien. Doeksen herinnert zich nog hoe hij elke nacht de accu’s voor de Beaulieu 16 millimeter-camera warm hield; in zijn slaapzak, terwijl ze met z’n vieren in hun tentje lagen. „De tweelingbroers aan de buitenkanten, Fred en ik tussen hen in.”

Vlak onder de top vloog daar onze tent aan flarden

Van Olphen kwam tot voor de coronapandemie nog bijna jaarlijks op Spitsbergen. Hij deed dat verschillende keren met zijn zoons, Niels (tweede naam Fridtjof, naar ontdekkingsreiziger Nansen) en Thijs (tweede naam Roald, naar Amundsen), eenmaal met zijn echtgenote.

Doeksens bezoek aan Spitsbergen was eenmalig. „Fred en ik hebben toen tegen elkaar gezegd: we proberen elke keer, na Spitsbergen, een stapje verder te gaan, extremer. In 1973 gingen we met z’n tweeën naar IJsland, waar we de Hvannadalshnúkur beklommen, de hoogste berg. Vlak onder de top vloog daar onze tent aan flarden. We klommen met z’n tweeën, terwijl je weet dat je dat nooit moet doen. Maar je denkt dat je het kan en uiteindelijk ging het ook goed.’’

In 1975 verongelukte Hein Rijven. Bij een steenlawine in de Alpen, op de Grivola niet ver van de Mont Blanc, 31 jaar oud. Vlak bij die plek werd hij begraven, met klimtouw en pikhouweel. Doeksen: „Toen dat ongeluk met Hein was gebeurd, was het klimmen voor mij afgelopen. Ik zou alleen nog maar voettochten in de Alpen maken, en skiën.”

Zeezeilen kwam er nog datzelfde jaar voor in de plaats. In de jaren 80 deed hij mee aan de Fastnet Race en de Mid Atlantic, van de Azoren naar Rotterdam. „Beide keren werden we eerste in onze klasse.” De zee deed hetzelfde met hem als de bergen. „Vooral als je van de korte naar de lange deining gaat, van Het Kanaal naar de oceaan. Dan voel je de grote maat – en dat had ik op Spitsbergen ook. Die immense maat van de natuur waar de mens werkelijk niets mee te maken heeft. En ’s nachts niet meer de deining van het schip maar van de hemelkoepel om je heen zien bewegen. Dat is zo mooi.”

Doeksen beschrijft zijn ervaringen op zee en in het hooggebergte in zijn roman Sneeuw , uit 2019, over een 70’er die aan het einde van een rijk leven, de eer aan zichzelf wil houden en hoog op een berg met hulp van whisky en vrieskou een pijnloos einde aan zijn leven probeert te maken.

Met Loek Rijven waren Van Olphen en Doeksen erbij toen ruim twintig jaar na Hein Rijvens dood diens graf in de bergen geruimd moest worden, de stoffelijke resten van Hein daar werden gecremeerd, en de as ter plekke werd uitgestrooid. Van Olphen kreeg wat as mee om bij zijn eerstvolgende bezoek aan Spitsbergen uit te strooien in de rivier door het Adventdal, in 1972 hun eerste hindernis. Loek Rijven overleed vijf jaar geleden. Ook zijn as werd in de Alpen uitgestrooid, bij zijn tweelingbroer. „Op een prachtige plek”, zegt Doeksen, die volgende week 72 wordt. „Ik ben er deze zomer nog geweest.”

Van Olphen is van plan om in 2024 weer naar Spitsbergen te gaan, in het jaar waarin hij 80 wordt. „En Hein gaat mee, alleen weet hij dat nog niet.” Doeksen kijkt bedenkelijk. „Misschien wil ik het me wel blijven herinneren zoals het toen was.”