Is het wrak bij Stavoren van de Juffrouw Diderica? Archeologen denken van wel: Noorse galjoot zonk tijdens zware storm in 1756

Archeologische tekening van het wrak.

Archeologische tekening van het wrak. Bron: RCE

Een bekend wrak bij Stavoren is vermoedelijk het restant van het Noorse schip Juffrouw Diderica. Deze galjoot zonk tijdens een storm in 1756. Archeologen hebben hier veel vondsten verzameld: van een kanon tot Goudse pijpen, kogels en ivoren vlooienkammen.

Lees meer over
Leeuwarden

Koopjesjagers werden in oktober 1756 warm verwelkomd in Stavoren, Laaksum en Molkwerum. Een advertentie in de meldde een grote verkoop van ‘gestrande en geborge goederen. Denk bijvoorbeeld aan nagelen (spijkers), cacao, tabak, touwwerk, hout en ‘wat dies meer zij’.

Van Venetië naar Amsterdam

Dit was de oogst van een vreselijke storm, die noodlottig afliep voor het galjootschip Juffrouw Diderica. Hiermee voer schipper Lars Swensen en zijn Deense bemanning van Venetië naar Amsterdam. De thuishaven van het schip was Bergen (Noorwegen).

Uit archieven blijkt dat de Juffrouw Diderica op 7 oktober vastliep op de Oostwal bij Stavoren. Het schip kwam weer los, maar zonk verderop. Deskundigen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) hebben veel aanwijzingen dat dit het wrak is dat nu bekend staat als Stavoren 18.

‘De Stavoren 18 is in 1999 gevonden en gemeld door duikteam Miramar’, schrijft de RCE. Leden van de stichting Archeos Fryslân brachten de vindplaats vanaf 2000 verder in kaart. Er werden allerlei voorwerpen boven water gehaald bij verschillende duikoperaties.

139 keer onder water

Uiteindelijk zette de Rijksdienst zelf een duikonderzoek op touw. In augustus 2019 werd twee weken lang gedoken ‘in samenwerking met studenten archeologie en jonge professionals in de maritieme archeologie.’ Doel was om bredere kennis over wrakken en scheepvaartgeschiedenis te verzamelen.

Er werden 139 ‘duiken’ verricht in het troebele water , waarin je vaak maar 10 tot 20 centimeter kunt kijken . Daarna werd het stil, maar achter de schermen ging de analyse van de vondsten en de zoektocht in archieven door. Recent bracht de RCE het boekwerk Rampspoed op het Vrouwenzand uit.

Heel bijzonder is dat de onderzoekers de bouwwijze en indeling van het schip gedetailleerd in kaart konden brengen. Bovendien wisten ze de vermoedelijke naam, schipper en vaarroute te achterhalen: zoiets lukt maar zelden.

Eenmaster met forse stevens

Het schip ligt slechts 4 meter diep op het Vrouwenzand, ‘een natuurlijke zandplaat ten zuiden van Stavoren’. Deze gevaarlijke plek werd op zeventiende-eeuwse kaarten al aangegeven. Op de wraklocatie legden de archeologen proefputten aan. Ze brachten de houten onderdelen van het schip nauwkeurig in kaart: het wrak is ‘21 tot 22 meter lang en 4,5 meter breed’.

Het gaat om een ‘eenmaster met extra forse stevens’, die waarschijnlijk rechtop is gezonken. De onderzoekers denken aan een ‘ galjoot ’, een scheepstype dat enigszins lijkt op het bekendere kofschip. Het lijkt in Nederland gebouwd ‘volgens de Rotterdamse traditie’.

Opgelapt oud schip

Om meer over de bouw te ontdekken, lieten de archeologen de jaarringen in het scheepshout onderzoeken. In eerste instantie blijkt vooral hout toegepast van eiken die eind zeventiende eeuw zijn gekapt in noordelijk Duitsland. Het schip kan dus omstreeks 1700 gebouwd zijn.

De constructiegeschiedenis is ingewikkeld, want het schip had een ‘dubbele scheepshuid’ waarin ook naaldhout was toegepast. Dit wijst op ‘een wat ouder schip dat men langer in de vaart wilde houden. Door opnieuw een huidlaag over het schip aan te brengen, is de algemene structurele stevigheid van het schip verhoogd’.

Op sommige plekken is het schip zelfs ‘driehuidig’, want er is in de loop van de achttiende eeuw nog nieuw hout toegevoegd. Dit duidt erop ‘dat het schip al heel lang in de vaart moet zijn geweest’.

‘Tijdens het duikwerk is een groot aantal vondsten verzameld. Het gaat hierbij om fragmenten aardewerk en glas, stukken baksteen en natuursteen, metalen en houten voorwerpen.’ Dit bood aanknopingspunten om de inrichting en functie van het schip in kaart te brengen.

Kombuis met glas en pijpen

De keuken (kombuis) was in de buurt van de voorsteven. Daar werden namelijk scherven van bolle wijnflessen en een drinkglas gevonden. Er lagen ook stukken van tegels, vermoedelijk uit een haard.

In het voorschip lagen allerlei ‘persoonlijke objecten’, bijvoorbeeld twee vlooien- of luizenkammen van ivoor en een andere van ‘been’. Ook gespen, spelden en bestek werden hier aangetroffen. In het rapport wordt gesproken van ‘tamelijk welvarende opvarenden’.

Voorin werden ook ‘delen van de vermoedelijke lading gevonden’: het gaat om honderden Goudse pijpen of fragmenten hiervan. De meeste exemplaren waren nog niet gebruikt om te roken, dus dit kan handelswaar zijn geweest. De pijpen zijn typisch voor de periode 1740-1760.

Boekwijtdoppen: historisch piepschuim

Tussen de pijpen lagen veel boekweitdoppen, die als het piepschuim van die tijd functioneerden: een beschermend verpakkingsmateriaal. In het voorschip lagen ook gebruiksvoorwerpen zoals een duimstok en een passer.


Er kwamen ook aardewerkscherven naar boven. Enkele waskommen en een vergiet bleken typisch van Friese makelij, naast gebruiksvoorwerpen uit Holland, Brabant en Duitsland. Aan boord bevonden zich ook stukken kabeljauw: vermoedelijk ‘mondvoorraad’ voor de opvarenden.

Kanon en kogels

In het achterschip was vermoedelijk de kamer van de konstabel, die het afweergeschut bediende. In of bij zijn kamer lagen een olielamp en zes projectielen ‘die kunnen gelinkt worden aan een wapenkamer’. Bij het duikwerk is ook het heft van een zwaard waargenomen en er lagen enkele musketkogels.

‘Op enkele meters van het wrak werd een draaibas gevonden’, staat in het verslag. Dit kleine kanon stond vermoedelijk op het dek. Het betreft een ‘halfponder kanon’ met een loop van ruim 90 centimeter, constateert de Terschellinger kanonnendeskundige Nico Brinck.

Volgens Brinck zijn deze kanonnetjes ‘bij duizenden geëxporteerd uit Engeland, waaronder vele naar Nederland’. De zes aangetroffen ‘kneppelkogels’ aan boord hadden niet het juiste kaliber voor dit kanon: ‘Dit betekent dat er andere kanonnen aan boord moeten zijn geweest of dat de kogels als ballast of handelswaar moeten worden geïnterpreteerd’.

Koperen bollen

Bij het wrak lagen twee halve koperen bollen met een diameter van 30 centimeter. ‘Waarschijnlijk gaat het hier om halfproducten’: het koper zou verkocht kunnen worden om er voorwerpen van te maken. ‘Aan de zuidzijde, buiten het wrak, is een rol lood aangetroffen met een lengte van circa. 1,5 meter ’, meldt het rapport. Het gaat om een waarneming uit 1999. Bij later onderzoek is dit niet meer teruggevonden.

Verschillende gespen, spelden en een tapkraan zijn wel veiliggesteld. ‘In 2007 werd een losliggende tinnen lepel geborgen met in de bak van de lepel een stempel met het jaartal 1751.’ Mede op basis hiervan constateren de onderzoekers dat het schip gezonken moet zijn tussen 1751 tot 1765.

Charming Sally

Dit betekent dat de galjoot meer dan een halve eeuw gevaren heeft: opmerkelijk lang voor een kwetsbaar houten schip. Het past echter wel in de traditie van Scandinavische reders en kapiteins, ontdekten de archeologen. Zij gebruikten vaak opgelapte schepen uit Nederland. De meeste Noorse koopvaarders waren ‘tweedehands schepen, voornamelijk uit de Nederlandse Republiek’.

Daarom zou het wrak heel goed de Juffrouw Diderica kunnen zijn. In archieven lazen de onderzoekers hoe dit schip in de Zuiderzee verdween. Er waren in diezelfde periode overigens ook andere getroffen schepen, bijvoorbeeld de Vrouw Maria, de Goede Verwagting en Charming Sally. Hun verhalen passen echter minder goed bij dit wrak.

Kanon wacht op museum

Er zijn nog veel kansen voor verder onderzoek, suggereren de archeologen. Het vondstenmateriaal is ook geschikt voor een expositie. Neem bijvoorbeeld het kanon, dat nu opgesteld staat in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis: dit lijkt beter op zijn plaats in een museum.

Rampspoed op het Vrouwenzand , Waarderend onderzoek naar een achttiende-eeuws scheepswrak voor de kust van Stavoren, redactie L.A. Muis en J. Opdebeeck. Bron: www.cultureelerfgoed.nl